terug_naar_homepage
login_linkspoot
lees_ook

seizoen 15/16:
figuranten
Butterfly
keuzes
Johan Cruijff
Jetro
kijk en zicht
verwondering
cyclus
pijnbank
spelletjes
kleurloos
Realisten en romantici
Blind

meetkunde

Dat de voetballerij een prehistorisch bolwerk is, geregeerd door Neanderthalers, is al langer duidelijk. Homofielen zijn onbekend, de regels zijn nog net zo als toen zij voor het eerst werden opgesteld (op het terugspelen op de keeper na), de afmetingen blijven hetzelfde, ondanks het feit dat het spel veel sneller is geworden en het hele spektakel wordt nog steeds geleid door een enkele scheidsrechter. Op de televisie kunnen we alles vanuit verschillende hoeken nog eens nazien op malversaties en arbitrale blunders, maar onterecht buitenspel of een bal die al dan niet de doellijn passeert beslist nog steeds de uitslag van een wedstrijd. En als er al voortschrijdende ontwikkeling wordt toegestaan binnen het meest gespeelde spel ter wereld, dan is het meteen een van de slechtste innovaties die men hadden kunnen introduceren, namelijk het kunstgras.
Maar daar gaat deze bespiegeling niet over.
Waarover dan wel?
Over de toepassing van wetenschap.

Laten we beginnen en wellicht eindigen met het adagium meten is weten. Het enige wat zo ongeveer binnen de voetbalwereld wordt gemeten is de afstand van het muurtje. Terwijl er zoveel meer zaken te meten zijn die vervolgens een indicatie kunnen geven of beslissingen al dan niet terecht genomen worden. Het rendement van een speler bijvoorbeeld. Ajax spits Klaas-Jan Huntelaar scoort dit seizoen beduidend minder dan de vorige editie. Daar wordt door deze of gene best vraagtekens bij gezet, maar wat eenvoudige meetkunde kan mogelijk al wat meer geboekstaafde waarde aan het antwoord toevoegen. Welke meetkunde bedoel ik dan, zult u denken. Het door wijlen Nico Scheepmaker geïntroduceerde turven. Gewoon het aantal balcontacten van een speler noteren, verdeeld over zeer goed(ZG), goed(G), slecht(S) en er tussenin (M van Midden). Een voorbeeld ter verduidelijking: een zeer goed balcontact is er eentje waar een doelpunt uitkomt, hetzij door de speler zelf, hetzij als assist, hetzij als derde man. Deze laatste is copyright Louis van Gaal, het betekent de opening die gevonden wordt waaruit een assist (meestal een breedleggertje) kan worden gegeven. De steekbal of de dieptepass, zoiets. Een goed balcontact is degene die balbezit houdt, een slechte betekent balverlies en er tussenin is een luchtduel of een ziekenhuisbal die dan wel wordt gewonnen, maar vervolgens toch bij de verkeerde speler terecht komt. Zo, nu bent u bekend met de principes volgens welke de illustere sportjournalist (1930-1990) regelmatig te werk ging. Scheepmaker ging dus turvend door het leven en een van zijn bekendste meetobjecten was Johan Cruijff, toen voetballend bij Ajax. Over Johan zijn de navolgende interessante data bekend geworden volgens deze meetmethode, zaken die anders verloren waren gegaan voor de wetenschap. Tijdens zijn finest hour (van Cruijff althans), de EC I finale tegen Inter Milan, had Johan 36 balcontacten, maar wel twee doelpunten. Tweemaal een ZG dus. De wedstrijd eindigde in 2-0 voor Ajax en de tweede Europacup I was een feit. Geen slechte cijfers dus. Als u deze cijfers afweegt tegen de donkerste voetbaldag van Johan, zijn verloren afscheidswedstrijd tegen Bayern München (met 0-8 op de broek!), dan is er een opmerkelijke meetwaarde die deze wedstrijd begeleidt: Johan had 77 balcontacten! Dik tweemaal zoveel als tegen Inter, maar geen ZG-tjes. Veel aan de bal, maar geen zoden aan de dijk.
Wat zeggen deze twee meetwaarden dan? Op zich nog erg weinig, maar een aanvaller of een middenvelder kan bijvoorbeeld uitstekend worden beoordeeld op dit soort kille cijfers, mits er maar voldoende voorradig zijn. Dit systeem kan nog worden uitgebreid met een A (eigen strafschopgebied), B(eigen helft), C(helft tegenstander) of D(strafschopgebied tegenstander) om aan te geven op welk deel van het veld de balcontacten plaatsvinden. Als de balcontacten dan ook nog genummerd worden (1 voor het eerste contact, 2 voor het tweede, enzovoort), dan ontstaat een spelbeeld dat voor wiskundige analyse in aanmerking komt. Misschien niet leuk en wat te klinisch voor de gemiddelde voetbalsupporter, maar voor een scout die een speler moet beoordelen is een afgeturfd A-viertje vol (vooralsnog) schaakterminologie een extra, en vooral meetbaar(!) steuntje in de rug om een aankoop al dan niet te adviseren. Wellicht vinden aankopen als Angelos Charisteas of Phillipe Leonard dan minder snel plaats, maar komt men ook te weten of het meevoetballen van Huntelaar (meer balcontacten) ten koste gaat van zijn scorend vermogen (de ZG-tjes).
Deze aanpak is voor de mastodonten die de voetballerij bevolken een doorn in het oog, als er ook maar iets riekt naar systematische analyse, dan is de betiteling schoolmeester niet ver meer, maar ik weet uit ervaring (het turven heeft jarenlang in mijn hoofd afgespeeld) dat er winst te halen is uit deze wetenschap. Een balverliefde tovenaar van Tsjechische afkomst bij ons in de selectie heeft steevast de meeste balcontacten, maar hij scoort zelden een ZG , een continu om de bal vragende spits uit voormalig Joegoslavië heeft steevast veel teveel een S op zijn rapport, daar waar hem omringende spelers wel voorafgaand aan zijn S een ZG (een assist dus) genoteerd zien. Het sleutelwoord is steevast. Om te weten wat je hebt zitten meten moet een groot aantal metingen worden verricht. Maar dan worden zaken ook helder.
Met de Tsjech hou je balbezit, maar hij zal de pot niet voor je winnen. Inspelen op de Joegoslaaf is te vaak parels naar zwijnen gooien.
Cijfers liegen niet, waarom er dan niet wat meer gebruik van maken?

Het zal zijn tijd nog wel duren voordat de voetballerij wat meetkunde toepast in de beoordeling van de spelers. Tot die tijd vertrouwt men op het fingerspitzengefühl van oud-voetballers.
Men oogst wat men zaait.

copyright by © judge